Rond de leeftijd waarop kinderen tegenwoordig een eigen telefoon krijgen, kreeg ik een eigen bibliotheekabonnement, dat ik volledig onbenut liet. Dit veranderde toen ik naar de middelbare school ging. Daar moesten we voor Nederlands romans gaan lezen, iets wat ik nog nooit had gedaan. Maar het rare was: ik bleek lezen leuk te vinden en al snel las ik meer dan hoefde – stiekem natuurlijk, want dit was niet de vrijetijdsbesteding waarmee je jezelf populair maakte.

Vooral Willem Frederik Hermans viel in de smaak. Ik maakte een kopietje van zijn bibliografie en telkens wanneer ik een boek van hem uit had, vinkte ik het af. Tegen de tijd dat ik in het eindexamenjaar zat, hadden al zijn titels een vinkje.

Enkele jaren later zou ik Hermans trouwens in het echt ontmoeten. De Stichting Literaire Activiteiten Leeuwarden had hem gestrikt voor een openbaar interview met Michaël Zeeman en na afloop sloot ik nederig aan in de rij voor de signeersessie. Toen ik Hermans mijn boek overhandigde (een gloednieuw exemplaar van De tranen der acacia’s) zei hij: ‘Wat een oud boek.’ Een half jaar later was hij dood.

Terug naar de schoolbanken. Het moment was aangebroken om een studie te kiezen. Ik had geen flauw idee, maar aangezien ik goed was in wis- en natuurkunde gaf iemand me de raad aan de TU te gaan studeren, waarna alle grote bedrijven voor me in de rij zouden staan. Dat wilde ik graag meemaken, dus schreef ik me in voor een studie in Delft.

Maar helaas, ik zakte en moest het jaar overdoen. Nu kreeg ik voor Nederlands een leraar die op een dag de les begon door een emmer dorre bladeren boven zijn hoofd uit te storten en daarbij ‘herfst’ uit te roepen. De bedoeling was dat we nooit meer zouden vergeten wie Lucebert was (die bekend stond om dit soort acties), maar mij bleef vooral de uitwerking bij: ik voelde dat literatuur voor deze man geen hobby maar een passie was en deze passie sloeg op mij over. (Stom dat ik zijn naam niet meer weet. Wel herinner ik me dat hij voor het Friesch Dagblad schreef, waar ik jaloers op was; ik schreef voor het schoolkrantje, hij voor een echte krant.)

Andere literatoren besprak hij op de normale, schoolse manier, maar toen Hermans aan bod kwam, deed hij weer iets opmerkelijks; hij vroeg of ik de les wilde geven. Ik? Ja, ik. Uit mijn leesverslagen was gebleken hoeveel ik over Hermans wist te vertellen, dus het leek hem logisch dat ik het even overnam.

Ik voelde me vereerd, maar voor de klas gaan staan om openlijk uit te komen voor mijn liefde voor Hermans? Nee, bedankt.

Wel zette ik dat jaar een streep door bouwkunde in Delft. Deze keer schreef ik me in Utrecht in, studie: Nederlands. 

Oproep: Ik behaalde in 1993 mijn vwo-diploma aan het Andreas College in Drachten. Wie kan mij helpen aan de naam van mijn leraar Nederlands? Ik zou hem graag bedanken.